Jacques Delors, voorzitter van de Europese Commissie van 1985 tot 1995 en vader van de interne Europese markt, typeerde de EU eens als een “zachte tyrannie”. Günter Verheugen, de toenmalige Duitse Eurocommissaris voor EU-uitbreiding, stelde eens: “Als de EU zich bij zich zichzelf als lidstaat zou aanmelden, dan moesten we haar afwijzen vanwege haar gebrek aan democratie.”

De vorige voorzitter van de Europese Commissie, Jean-Claude Juncker, die vanwege zijn decennialange Europese ervaring als minister en premier van Luxemburg geldt als EU-insider bij uitstek, beschreef de werking van de ‘Europese democratie’ in 1999 tegen een journalist van Der Spiegel zo: “Wij besluiten iets, lanceren dat en wachten dan enige tijd af wat er gebeurt. En als er dan geen geschreeuw uitbreekt en opstanden, omdat de meesten totaal niet begrijpen wat er besloten werd, dan gaan we verder, stap voor stap, tot er geen weg terug meer is.”

De Europese Unie is geen democratie, zelfs geen vertegenwoordigende democratie. De “grondwet” van de EU, de verdragen, worden achter gesloten deuren door de Europese regeringsleiders vastgesteld. De nationale parlementen kunnen hun regeringsleider niet controleren, want deze kan bij thuiskomst altijd zeggen dat hij gevochten heeft als een leeuw voor het standpunt dat zijn parlement hem opdroeg, maar dat hij – helaas, helaas – werd overstemd door de anderen. Vanwege de geheimhouding zijn de nationale parlementen dus machteloos. Het Europees Parlement kan überhaupt niets doen, want ze heeft geen zeggenschap over de verdragen en kan uiteraard ook geen nationale regeringschefs naar huis sturen. Zelfs als het gaat om het Europese equivalent van de nationale wetten – de Europese verordening en richtlijnen – dan moet het Europees Parlement maar afwachten waar anderen mee aankomen. Want het Europees Parlement heeft nog steeds geen recht van initiatief. Alleen de Europese Commissie (het ambtenarenapparaat) mag voorstellen doen voor EU-regelgeving. De essentie van vertegenwoordigende democratie is dat burgers een wetgevende vergadering kunnen kiezen. Dat is in de EU niet het geval.

In het hart van de Europese politiek gaapt dus een democratisch zwart gat van jewelste. Dat is een probleem, omdat de EU wel steeds meer bevoegdheden naar zich toe heeft getrokken. Op een flink aantal terreinen (de ‘exclusieve bevoegdheden)  is het de nationale staten zelfs verboden zelf nog wetgeving te maken, op andere terreinen (de ‘gedeelde bevoegdheden’) mogen de lidstaten een bepaald onderwerp niet meer zelf regelen wanneer de EU dat eenmaal gedaan heeft. Het proces van bevoegdheidsoverdrachten is nog verre van afgerond. Wil de Euro in de toekomst overeind blijven, bijvoorbeeld, dan noodzaakt dit ons volgens veel waarnemers tot een soort Europese economische regering die verregaande zeggenschap krijgt over nationale begrotingen en economisch beleid. Dit is conform het doel van de eurofielen, die het principe van “ever coser Union” (steeds meer macht voor de EU) als vast onderdeel van de Europese verdragen hebben weten in te voeren.

In de 20 jaar dat ik me met de EU bezighoud, ben ik langzaam tot de conclusie gekomen dat dat geen toeval is. In de Europese Unie is namelijk een middeleeuws-katholieke geest aanwijsbaar die naar zijn eigen aard oppositie voert tegen democratie, vrijheid, de klassieke burgerrechten (waarvan het recht op democratische besluitvorming één van de allereerste is) en soortgelijke idealen van de Verlichting.

In zijn uiterst belangwekkende adademische studie ‘EU: Papacy Reincarnated?’ (Maastricht 2005) betoogt Mark Stout, als jurist en EU-specialist verbonden aan de Universiteit van Maastricht, op basis van een overvloed aan feiten en parallelen dat de organisatievorm van de Europese Unie als twee druppels water lijkt op die van de middeleeuwse Katholieke Kerk. De ruimte ontbreekt hier voor een diepgaande bespreking – de lezer raadplege ook liever het boek zelf.

De 14e-eeuwse Italiaanse denker Dante Alighieri – die ook geldt als één van de eerste denkers der internationale betrekkingen – pleitte in zijn boek ‘De Monarchia’ (ca. 1312) als eerste voor een universele internationale staat die hele katholieke wereld en alles daarbuiten zou moeten omvatten. Deze zou geleid moeten worden door een ‘Heilige Roomse Keizer’ die zijn autoriteit van God ontving. Het doel zou onder andere moeten zijn om oorlogen tussen vorsten te voorkomen. Een andere katholieke pleitbezorger was de Franse priester Charles de Saint-Pierre die in 1728 een Europese federatie van 18 staten voorstelde die een economische unie met een gezamenlijke munt vormden, en hun binnengrenzen hadden afgeschaft.

Het waren echter pas de beide wereldoorlogen in de twintigste eeuw die vleugels gaven aan het traditionele katholieke ideaal van een universele internationale staat.

De Eerste Wereldoorlog leverde voor velen het bewijs dat de moderniteit niet deugde. En bovendien kreeg het traditioneel katholieke Europa – tot dan toe wereldwijd hegemoniaal – in het cruciale jaar 1917 te maken met twee wereldmachten die het Europese en internationale toneel betraden: enerzijds de Verenigde Staten die Duitsland en bondgenoten de oorlog verklaarde en – wat vooral de katholieken zorgen baarde – de in dat jaar gestichtte Sovjet-Unie, waarvan de leiders openlijk riepen dat de volgende revolutie in Duitsland zou plaatsvinden.

Zoals de auteur Manfred Barthel in zijn studie over de jezuiëtenorde beschrijft, was dit aanleiding voor de jezuiëtengeneraal Ledochowski om in 1918 een memorandum te sturen aan diverse regeringen in Europa om een katholieke federatie van Midden-Europese staten te vormen. Doel was vooral de eenheid tegenover het communisme te bewaren.

Tegelijk werden verschillende katholieke bewegingen gestart voor Europese eenwording. De belangrijkste was de Paneuropa-Union van graaf Richard Coudenhove-Kalergi. In zijn boek ‘Paneuropa’ (1923) verdedigde hij een Verenigde Staten van Europa geworteld in de katholieke spiritualiteit. Coudenhove-Kalergi wist een Europawijd netwerk van invloedrijke personen voor Europese eenwording op te bouwen dat onder andere bestond uit de (toenmalige of latere) natuurkundige Albert Einstein, de Duitse schrijver Thomas Mann, de Franse president De Gaulle, de Franse premiers Aristide Briand en Georges Pompidou, de Duitse bondskanselier Konrad Adenauer, de Oostenrijkse bondskanseliers Kurt Schuschnigg en Bruno Kreisky, de Duitse toppoliticus Franz Josef Strauss, enzovoort.

Maar pas na de Tweede Wereldoorlog werd het menens met de Europese zaak. Zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie hadden de Tweede Wereldoorlog gebruikt om respectievelijk hun invloedssfeer en hun grondgebied fors uit te breiden ten kosten van de macht van Europa. Een flink deel van Europa zuchtte inmiddels onder de dictatuur van Stalin. Nu nam de katholieke stroming volop de leiding en werd begonnen met de oprichting van de supranationale kolen- en staalgemeenschap EGKS (1952) en de Europese Economische Gemeenschap via het Verdrag van Rome (1957). Het grondgebied van deze 6 staten was overigens voor het overgrote deel identiek aan het grondgebied van het rijk van Karel de Grote in het jaar 800 die, gekroond door de paus, de katholieke godfather van het verenigde Europa werd. Sinds 1950 wordt jaarlijks de Karelsprijs uitgereikt aan Europese politici of andere leiders die zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt voor de Europese éénwording. (In 2016 won paus Franciscus hem, die overigens in tegenstelling tot wat zijn naam suggereert geen franciscaan is maar een jezuiët.)

Bijna alle Founding Fathers van de Europese eenwording waren toegewijde katholieken. Robert Schuman, de theologisch onderlegde Franse minister die de belangrijkste auteur was van het plan voor de EGKS – waarmee de Europese eenwording begon – was een zo vrome katholiek dat hij koos voor een celibatair leven en dagelijks de katholieke mis bijwoonde. Het Vaticaan heeft het proces van zijn heiligverklaring gestart; het enige probleem is dat men nog een wonder nodig heeft (een absolute voorwaarde voor de katholieke bureaucratie). De Italiaanse premier Alcide de Gasperi werkte 14 jaar lang als bibliothecaris in het Vaticaan. De al genoemde Konrad Audenauer, de eerste na-oorlogse Duitse kanselier, geloofde dat het Duitse volk geheropvoed moest worden onder katholieke spirituele leiding. Ook Jean Monnet, de Franse ambtenaar die onder andere de eerste chef van de EGKS zou worden en die door een slimme koppeling met Euratom Frankrijk zover kreeg dat het lid werd van de EEG, wordt omgeschreven als een matige katholiek.

In zijn studie ‘Christian Democracy and the Origins of the European Union’ (Cambridge 2007) laat de historicus Wolfram Kaiser zien, gebaseerd op archiefonderzoek in vele Europese landen, dat geen enkele politieke stroming in Europa zo systematisch en trouw de Europese éénwording heeft gesteund als de christen-democratische stroming, waarin de katholieken europawijd dominant zijn.

In de Europese Unie is het katholicisme overal terug te vinden als cultuurstroming, als organisatieprincipe en als richtlijn voor het beleid. De katholieke sociale leer vinden we letterlijk terug in de opsomming van de waarden en beleidsdoelen waarmee de Europese verdragen typisch beginnen.

De katholieke cultuur van de Europese Unie wordt regelmatig fijntjes beschreven door Derk Jan Eppink, die lange tijd in Brussel werkte (onder andere als medewerker van Eurocommissaris Bolkestein). Europese toppolitici maken grapjes over de katholieke connectie. Op een religieuze conferentie in Florence in 2012 verklaarde de toenmalige Europese Raadsvoorzitter Herman van Rompuy grijnzend: “Wij zijn allemaal jezuïeten”, verwijzend naar het feit dat onder meer hij, de toenmalige Comissievoorzitter José Manuel Barosso, toenmalig voorzitter van de Eurogroep Jean-Claude Juncker en ECB-president Mario Draghi allen door jezuïeten zijn opgeleid.

Nog veelzeggender is het leidende bestuursprincipe van de EU, de ‘subsidiariteit’: bevoegdheden moeten op een zo laag mogelijk niveau worden gelegd. Dit begrip werd ontwikkeld in verschillende pauselijke encyclieken, met name Quadragesimo Anno (1931) die door de Duitse jezuiët Oswald von Nell-Bruening werd spookgeschreven onder directe supervisie van de jezuiëtengeneraal Ledochowski. Voor een leek klinkt ‘subsidiariteit’ prima, want de bevoegdheden worden op een zo laag mogelijk niveau gelegd, nietwaar? Maar in werkelijkheid is deze werkwijze totaal top-down. Want in de subsidiariteitsideologie is het de top die de oorspronkelijke bezitter is van het beslissingsrecht. Maar de top realiseert zich dat het niet alles alleen kan, en geeft daarom een aantal bevoegdheden af aan lagere niveaus. De top kan die ook weer terugnemen als dat haar beter lijkt. Het ‘recht van attributie’ – ofwel: wie bepaalt wie bepaalt  – blijft dus bij de top liggen.

De theorie van het democratische federalisme is hiervan het omgekeerde: de burgers zijn de oorspronkelijke bezitters van de besluitvormingsrechten en geven deze af naar boven (door bijvoorbeeld een parlement te kiezen of een staat te vormen), maar kunnen deze ook weer terugnemen (door een referendum af te dwingen of door een kleiner gebied af te scheiden van de grotere eenheid).

In werkelijkheid is het subsidiariteitsprincipe exact hoe de EU tegenwoordig werkt. Want achter gesloten deuren stellen de regeringsleiders de verdragen vast en deze stellen vervolgens de marges vast waarbinnen de nationale staten zich nog mogen bewegen. Want alle nationale rechtssystemen van de EU-lidstaten geven voorrang aan internationale verdragen: bij strijdigheid tussen een internationaal verdrag en een nationale wet prevaleert de eerste (in de Nederlandse grondwet geregeld in artikel 94).

Zelfs de Europese vlag heeft een katholieke achtergrond. Eén van de ontwerpers, de Straatsburgse kunstenaar Arsène Heitz, onthulde eens de herkomst van zijn inspiratie: de heilige maagd Maria (die, zoals bekend, alleen door katholieken wordt vereerd). De bron is het beeld uit de Openbaring van Johannes (12:1): een algemeen als Maria geduide vrouw met een kroon van 12 sterren baart een kind dat dreigt te worden verslonden door de draak. Blauw is de kleur die traditioneel bij Maria hoort.

Hoe kunnen we deze middeleeuws-katholieke impuls opheffen? Ik denk dat deze impuls zich met name kenmerkt door ten minste 4 verschijnselen die erg negatief uitpakken voor Europa: universalisme, centralisme, legalisme en moralisme.

Het universalisme uit zich in de sterke neiging van de EU om alle landen op het Europese continent EU-lid te maken, ook al voldoen ze niet aan de criteria; en tweede door zoveel mogelijk beleidsterreinen te Europeaniseren en dus wetgeving gelijk te schakelen; ten derde door alle EU-wetgeving zoveel als mogelijk overal voor 100% geldig te laten zijn en zo weinig mogelijk uitzonderingen toe te staan. Het centralisme uit zich in het streven om heel Europa in grote lijnen vanuit Brussel te willen bestieren, net zoals het rooms-katholicisme de hele christenheid aan de bisschop van Rome poogt te onderwerpen (“katholiek” betekent letterlijk “algemeen” of “universeel”). Het legalisme is de typisch Europese neiging alles te willen juridiseren en elk probleem met immer meer wetgeving te lijf te gaan, ook al leent de aard van het probleem zich daar eenvoudig niet voor. (Officiële katholieke teksten lezen typisch ook eerder als wetteksten dan als spirituele verhandelingen.) Een rapport uit 2013 stelde vast dat de EU-instellingen vanaf 1957 een afschuwelijke 667.000 pagina’s aan EU-wetgeving hadden uitgebraakt. Het moralisme uit zich in de typische Brusselse suggesties dat al het slechte en kwaadaardige ‘van onderop’ komt, namelijk vanuit de  volkeren in de lidstaten die neigen naar het nationalisme (de absolute vijand), en dat de Grote Sprong Voorwaarts naar een glorieuze toekomst alleen gerealiseerd kan worden als een verlichte Europese elite het voortouw neemt, waarbij list, bedrog en machtsgrepen de middelen zijn die door het doel geheiligd worden.

Het probleem met deze aanpak is dat zij onverenigbaar is met democratie, vrijheid en echte maatschappelijke innovatie in de richting van meer vrijheid, gelijkheid en broederschap. Want hoe meer beleidsterreinen Europees gelijkgeschakeld worden, hoe meer het beleid een kleurloze eenheidsworst wordt omdat uit het Europese bestuurlijke moeras alleen de grootste gemene deler kan resulteren. Aangezien de lokale omstandigheden overal sterk verschillen, en lokale politici logischerwijs maatwerk willen kunnen leveren, levert Europese gelijkschakeling altijd dwang op voor individuele lidstaten om in de pas te blijven lopen. Europa is in het verleden in cultureel, politiek en economische opzicht zo succesvol geweest omdat zich nooit permament één centrale macht in heel Europa heeft kunnen vestigen (alle pogingen hiertoe liepen tot heden spaak). Hierdoor was er overal ruimte voor experimenten en innovatie, en konden de betere oplossingen zich in de praktijk bewijzen. De Europese gelijkschakeling drukt deze vrijheid van bovenaf de kop in.

Er zijn hele andere vormen van Europese samenwerking mogelijk die de genoemde valkuilen volledig vermijden. Een voorbeeld zijn de voorstellen van de Zwitserse top-economen Bruno Frey en Reiner Eichenberger uit hun boek ‘The new democratic federalism for Europe’ (Cheltenham 1999). Groepen van nationale – of zelfs lokale of regionale – bestuurlijke eenheden kunnen dan op één bepaald thema – bijvoorbeeld landbouw – een gemeenschappelijke ‘jurisdictie’ vormen. Andere staten die op landbouwgebied een alternatieve route willen bewandelen, kunnen zich ook onderling aaneensluiten tot ‘concurrerende’ jurisdicties.  Nog weer andere staten kunnen kijken welke van de 2 zich beter ontwikkelen en zich dan bij de beste aansluiten. En zo verder, voor elk beleidsthema opnieuw en met steeds wisselende allianties van staten of kleinere eenheden. Binnen de jurisdicties zouden de burgers via directe democratie grensoverschrijdend belangrijke beslissingen kunnen nemen over het betreffende thema. Vandaar Frey en Eichenberger’s benaming van  “functionele, overlappende, concurrerende jurisdicties” (FOCJ).

Zo’n organisatie van de Europese samenwerking zou radicaal breken met de middeleeuws-katholieke, haast feodale EU die de laatste decennia is ontstaan. En dat is hard nodig, want de rooms-katholieke impuls is anti-modern en leidt slechts tot paternalisme, dwang, eenheidsworst en maatschappelijke regressie.

Copyright Arjen Nijeboer. Overname zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende is niet toegestaan. Een verkorte versie van dit artikel is eerder verschenen in The Post Offline, nr. 2, 2018

Foto door Julia Volk via Pexels