Misschien wel een van de dingen die we het meeste merken in het dagelijks leven als het draait om zaken van de Europese Unie is de euro. Vanaf 1 januari 2002 gebruikt als chartaal en giraal geldmiddel heeft deze valuta ons leven enorm beïnvloed de afgelopen jaren. Aanvankelijk was het de munt voor maar twaalf landen, tegenwoordig wordt de gezamenlijke valuta in 19 landen gebruikt als wettig betaalmiddel.

Aanvankelijk zou de euro eigenlijk de ECU heten, vernoemd naar de afkorting van de Europese rekeneenheid (ECU). Toen de Duitse bevolking vond dat de uitspraak van het woord in het Duits belachelijk klonk werd besloten om de naam te wijzigen naar de euro. De term euro is afgeleid van het woord Europa, toch wordt het woord zonder hoofdletter geschreven, met uitzondering in Duitsland.

Eurozone

Met de oprichting van de euro ontstond ook de eurozone, de verzamelnaam voor landen die de euro als wettelijk betaalmiddel hebben. Officieel moet elk EU-land toetreden tot de eurozone, zo is vastgesteld in het Verdrag van Maastricht van 1992. Het enige land dat hierop een uitzondering heeft weten af te dwingen is Denemarken, door middel van een opt-out zijn zij wettelijk vrijgesteld van de EU-verplichting met betrekking tot de toetreding tot de eurozone. Zweden, Polen, Hongarije, Tsjechië, Bulgarije, Roemenië en Kroatië zijn allemaal verplicht om in de toekomst alsnog lid te worden van de eurozone.

De eurozone staat onder leiding van de Europese Centrale Bank (ECB), deze bank is verantwoordelijk voor het monetair beleid binnen de eurozone. Gezeteld in Frankfurt am Main in Duitsland behoudt de ECB de prijsstabiliteit binnen de eurozone, dit wel zeggen dat de prijzen stabiel blijven en er dus alleen deflatie en inflatie binnen een kleine marge mag plaatsvinden binnen een bepaalde periode. Oorspronkelijk ging de ECB door het leven als het Europees Monetair Instituut (EMI), een Europees instituut dat als doel had om de voorbereidingen te treffen voor de Economische Monetaire Unie (EMU). Toen deze EMU daadwerkelijk gerealiseerd werd in 1999 werd besloten om de EMI om te vormen tot de Europese Centrale Bank.

 

 

Economische Monetaire Unie

De Economische Monetaire Unie is de verzamelnaam voor het hele euro project. In 1990 werd de EMU gelanceerd in de vorm van een driefasenplan, verspreid over 9 jaar zouden uiteindelijk alle drie de fasen in werking treden, waardoor de EMU pas in 1999 volledig voltooid werd. Nadat de EMU officieel opgenomen werd in 1992 in het Verdrag van Maastricht kon er een begin gemaakt worden aan het plan.

Alle 27 EU-lidstaten zijn formeel lid van de Economische Monetaire Unie, toch zijn er maar 19 landen lid van de eurozone, dit komt doordat niet alle landen even ver in het driefasenplan zitten. De 19 landen van de eurozone zitten in de derde en tevens laatste fase van het driefasenplan, landen als Zweden en Polen zitten nog maar in fase twee.

Fase één van de EMU houdt in dat de lidstaten moeten zorgen dat het nationale economische en monetaire beleid er op gericht moest zijn om inflatie tegen te gaan en de overheidssector meer financieel gericht te krijgen. Er werd een comité opgericht om de lidstaten te controleren, echter was er in de eerste fase nog geen sprake van verplichtingen.

Fase twee van de EMU houdt in dat het comité uit de eerste fase omgezet werd tot het Europees Monetair Instituut, in 1994 werd begonnen met de tweede fase. Concreet betekent deze fase dat er een grotere samenwerking ontstond tussen de nationale centrale banken, het creëren van wettelijke voorwaarden om over te gaan tot fase drie en het ontwerpen van de bankbiljetten voor de euro.

De derde fase van het EMU is de fase waarin Nederland zich nu bevindt, deze fase betekent namelijk de deelname van de gezamenlijke valuta: de euro. Op 1 januari 1999 werd er gestart met deze fase en vanaf het eerst moment was Nederland actief. De invoering van de euro was het kernpunt van deze fase, in combinatie met de start van de werkzaamheden van de ECB, gezamenlijke monetaire politiek en de in werking stelling van het Wisselkoersmechanisme II.

In 1979 werd het Europees Monetair Stelsel opgericht, het doel van dit stelsel was het reguleren van de fluctuatie van de valuta binnen vastgestelde bandbreedten van een spilkoers. Een spilkoers is een vastgestelde koersverhouding tussen twee valuta.

Landen met sterke munten zoals Nederland en Duitsland mochten maar 2,25 procent afwijken, landen met zwakkere munten zoals Italië mochten met maximaal 6 procent afwijken. Later in 1993 werd dit afwijkpercentage zelfs opgerekt naar 15 procent, echter bleven Nederland en Duitsland maar vasthouden aan die 2,25 procent, iets wat Nederland later duur zal komen te staan.

Wisselkoersmechanisme II

Het Wisselkoersmechanisme II heeft een grote rol binnen de eurozone voor landen die willen toetreden sinds 1999, het zogenaamde ERM-II was de vervanger van het Europees Monetair Stelsel. Deelname aan de ERM-II is een voorwaarde om toe te treden tot de eurozone. Een land moet formeel minimaal 2 jaar lang succesvol voldoen aan bepaalde voorwaarden, onder meer een staatsschuld van onder de 60 procent van het BBP, een inflatie die niet hoger ligt dan 1,5 procent boven de gemiddelde inflatie van de drie lidstaten met de laagste inflatie en een wisselkoers zonder grote spanningen gedurende twee jaar. Dit mechanisme houdt in dat schommelingen tussen de wisselkoersen van landen buiten de eurozone ten opzichte van eurolanden geminimaliseerd moesten worden, door middel van een zogenaamde spilkoers worden deze schommelingen gereduceerd. Dat aan deze voorwaarden in werkelijkheid niet werd voldaan is mede reden voor de huidige spanningen

De derde fase van het EMU zorgde dus voor een vastgestelde wisselkoers, op basis van deze wisselkoersen werden de valuta’s omgewisseld voor euro’s. Deze omzetting heeft grote economische gevolgen gehad voor Nederland. Volgens economen is de Nederlandse gulden destijds veel te goedkoop verkocht aan de euro. De gulden zou tot wel 10 procent ondergewaardeerd zijn ten opzichte van de Duitse mark, een ondergewaardeerde valuta houdt in dat een munt in het buitenland minder waard is dan in het binnenland waardoor de munt voor het buitenland interessanter is. Een munt devalueren wordt meestal gebruikt door landen die in een economische recessie zitten om de buitenlandse investeringen te bevorderen om zo een economische boost te krijgen.

Doordat de Nederlandse gulden ondergewaardeerd was aan de Duitse mark kende de Nederlandse economie een enorme inflatie in de periode die volgde sinds de invoering van de euro. Hierdoor stegen de prijzen maar tegelijkertijd ook de lonen, door deze forse loonstijgingen verslechterde de concurrentiepositie van Nederland. Op de korte termijn leek deze goedkope munt misschien leuk, op de lange termijn ontstonden juist de problemen.

Hoe vaak heb jij je ouders (of jezelf) al wel eens horen zeggen hoeveel iets in guldens kost? Zelf heb ik dit zo vaak gehoord dat ik het onderhand wel ben gaan geloven, echter zit er wel degelijk een waarheid in. We nemen als voorbeeld een ijsje, vroeger kostte een ijsje 2 gulden, tegenwoordig kost datzelfde ijsje 2 euro. Volgens de vastgestelde valuta is 2,2 gulden gelijk aan 1 euro, waarom kost dit ijsje dan niet 0,91 euro? Omgerekend is de prijs van datzelfde ijsje nu met 119,7 procent gestegen! Dit voorbeeld laat zien wat de omzetting naar de euro als resultaat meebracht voor Nederland op de lange termijn, de prijzen zijn veel sneller gestegen ten opzichte van de loonstijgingen. De meeste producten zijn omgerekend gewoon veel duurder geworden als voorheen.

Door de euro is het geldverkeer binnen de Europese Unie enorm vereenvoudigd. Waar vroeger alles omgerekend moest worden naar de verschillende valuta’s, is er tegenwoordig maar één valuta. Veel wisselkantoren sloten hun deuren na de invoering vanwege de enorme daling in transacties onder Europese klanten. De Amerikaanse dollar verloor wereldwijd veel invloed door de gezamenlijke Europese munt.

Het EMU heeft vastgesteld dat binnen de eurozone er een zogenaamd stabiliteitspact geldt. Dit stabiliteitspact is een reeks van afspraken die er onder meer voor zorgt dat de staatsschuld van eurozone landen maximaal 60 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP) mag bedragen, dit om de stabiliteit van de eurozone te behouden. Toch is dit niet helemaal goed gegaan, zeker tijdens de kredietcrisis van 2008. Landen mochten voor de crisis ongelimiteerd en tegen een heel laag rentepercentage geld lenen op de financiële markten, hierdoor liepen de staatsschulden enorm op. En zelfs daarvoor al hielden vele met name zuidelijke lidstaten zich niet aan die afspraken. Zo blijkt dat Italië bijvoorbeeld nog nooit aan de voorwaarden heeft voldaan.

 

 

Economische crisis

Toen bleek dat eurozone lid Griekenland verkeerde financiële cijfers aanleverde en dus in de werkelijkheid in een veel slechtere situatie zat, besloten de financiële markten om niet meer te lenen aan Griekenland. Hierdoor begon de eurocrisis in Europa. Andere landen binnen de eurozone, waaronder Nederland, moesten bijspringen om Griekenland te redden. In acht jaar tijd is er ongeveer 256,6 miljard euro aan noodsteun naar Griekenland gegaan, een bedrag waar Nederland rond de 29,2 miljard euro aandeel aan heeft. In 2012 kwam Mark Rutte met de verkiezingsbelofte ‘Geen cent meer naar de Grieken’, daar kwam dus helemaal niets van terecht. Toch willen de Grieken dit bedrag gaan terugbetalen, in 2066 zou Nederland de laatste aflossing moeten ontvangen. Is daar inmiddels niet een veel langere termijn voor afgesproken.

Het vertrouwen in de euro kelderde tot een dieptepunt tijdens deze crisis, de verschillen tussen Noord- en Zuid-Europa begonnen zich pas echt te tonen. Het kernprobleem zit hem dan ook niet alleen in de staatsschulden, maar primair in de concurrentiepositie op de wereldmarkt van met name Zuid-Europese landen. Zuid-Europa heeft met uitzondering van een aantal luxeproducten en toerisme maar weinig te bieden op de wereldmarkt. Dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland en Duitsland die auto’s, machines en landbouwproducten exporteren. De munt is te ‘duur’ voor Zuid-Europa. Zonder eenheidsmunt is het mogelijk om te devalueren en zo de economie weer omhoog te helpen, door de gemeenschappelijke euro kan dit niet. Hierdoor worden de economieën van het zuiden ook niet versterkt met innovaties en nieuwe producten.

Noord-zuid

Landen in Zuid-Europa scoren gemiddeld slechter ten opzichte van Noord-Europa op het gebied van kosten efficiëntie bij de overheid, de kwaliteit van de infrastructuur en de kwaliteit van het onderwijs. Het kostenefficiëntie probleem toont zich vooral aan in de vorm van het begrotingssaldo. De Zuid-Europese landen hebben de afgelopen jaren steeds maar weer te maken met een negatief begrotingssaldo, terwijl Noord-Europa juist jaarlijks een begrotingsoverschot kent. Deze onderlinge verschillen tonen het probleem van de eurozone, er zitten landen in die er niet in horen te zitten. De landen zijn te verschillend.

 

 

In 2012 ontstond het idee voor een Neuro en een Zeuro, een noordelijke en zuidelijke eenheidsmunt. Tot de noordelijke landen zouden in ieder geval Nederland, Duitsland, Finland, Oostenrijk en Luxemburg behoren. Tot de zuidelijke landen Portugal, Spanje, Griekenland, Italië, Malta en Cyprus. Frankrijk en België, die beiden ook niet voldoen aan de voorwaarden zitten er tussenin. Het grote voordeel van een afgesplitste valuta is dat de onderlinge economische verschillen kleiner worden waardoor het elk land een eerlijkere prijs biedt voor de valuta. Parallel hieraan ontstonden gelijksoortige ideeën zoals de North European Trade Union (NETU8 of NETU13).

Deze week was er een opzienbarend interview in dagblad Trouw:

De euro blijft de ongelijkheid tussen EU-lidstaten vergroten, schrijft CDA-coryfee Bert de Vries in zijn boek ‘Ontspoord kapitalisme’. Het project loopt vast, het kan zo niet doorgaan. Er waren al enorme spanningen tussen de noordelijke en zuidelijke lidstaten en die zijn door de coronacrisis alleen maar verergerd. Die zuidelijke landen zitten zo ongelooflijk diep in de staatsschulden, die redden het niet meer op eigen houtje, ze willen hulp van de noordelijke, maar krijgen die niet of onvoldoende, het Verdrag van Maastricht verbiedt het ook. De Europese Centrale Bank springt dan bij, maar gaat daarmee haar boekje te buiten, zegt het Duitse Constitutionele Hof.

De euro wordt door de eurofielen gebruikt als één van de pressiemiddelen voor een nog verdergaande Europese eenwording. Een gezamenlijke valuta is natuurlijk al een kenmerk van een gezamenlijke staat, het ontvlechten van de euro zou een enorme klap zijn voor de drang naar de federale superstaat. Kortom, de euro is voor voorstanders van de politieke unie een politieke voorwaarde, ongeacht dat het zorgt voor veel fricties tussen landen met als voorwaarde voor de verdere eenwording moet er continue veel financiële ‘hulp’ of transacties van noordelijke naar zuidelijke landen worden overgemaakt.

De oud minister en econoom vervolgt:

“Alles wordt ondergeschikt gemaakt aan het bij mekaar houden van die muntunie, koste wat het kost. We krijgen geen rente meer op ons spaargeld, onze pensioenen worden gekort, bedrijven worden gestimuleerd zich vol te proppen met schulden en dat allemaal om de rente zo laag te houden dat de staatsschuld van Italië nog betaalbaar blijft. Vroeg of laat gaat dit helemaal fout. Dit is niet houdbaar.”

Deze keiharde conclusie over de euro kan slechts worden herhaald: “Vroeg of laat gaat dit helemaal fout, dit is niet houdbaar”. Nog twee jaar tot het twintigjarig bestaan (2002-2022). Vieren we de verjaardag of toch de begrafenis?

Lees ook: Analyse: Landbouwsubsidies EU inefficiënt, exportpositie NL onder druk bij Nexit
Foto cover: https://www.pexels.com/nl-nl/@pixabay

Credits: dit artikel is tot stand gekomen met aangeleverde input door Leon Baten.